Vroeger was alles beter
Vrieeend,
Vroeger was alles beter. En met vroeger bedoel ik in dit geval: een paar uur geleden. Toen lag ik nog knus onder mijn winterdons te soezen. Ik bevond me in een surreële droom, mij gebracht in Vistavision en surround 7.1. Ik werd bezocht door een bejaarde Neanderthaler die me deed denken aan de voorzitter van een politieke partij. Hij zat in zijn grot te monkelen en neuriede een monotoon doch visionair liedje. Pom, pom, pom. Pom, pom, pom. Pom, pom, pom. Inderdaad, je hoort het goed. Het was gecomponeerd in de maat van drie. Veertigduizend jaar later zou hieruit de wals en de polka ontstaan. Pom, pom, pom.
‘Aaah, zo ne muziek maken ze niet meer’, zei de holbewoner. Pom, pom, pom. ‘Vroeger was alles beter. In onzen tijd wurgden we mammoets met onze blote handen. Nu gebruiken ze speren met een stenen punt. Pom, pom, pom. De jeugd van tegenwoordig... Pom, pom, pom. De kleine van de buren heeft graffiti op de rotswanden van zijn slaapkamer geschilderd. Hij wil gaan studeren aan de kunstacademie van Altamira om artiest te worden. En daarna? Subsidies vragen aan de stam? Profiteren en niet willen werken voor zijn eten? Toen ik jong was, wisten wij tenminste nog wat respect was. Als we niet braaf in het gareel liepen, pakte mijn vader het heupbeen van een oeros en sloeg ermee op onze kop. Respect, dat moet ge erin kloppen, dat is de enige manier’.
‘En als ik kaka had gedaan, kuiste mijn moeder mijn gat af met brandnetels want daarvan wordt ge sterk en leert ge uw plaats. En als ik haar zei dat ik honger had, antwoordde ze dat ze mij twee oorvijgen en een muilpeer zou geven als ik niet rap zou ophouden met zeuren. Aaah, de muilperenconfituur van mijn mama… En dan ging ik braaf spelen langs het tuinpad van mijn vader en zag ik daar de sabeltandtijgers staan. ’t Was zo simpel allemaal, zo simpel allemaal. Zoals in dat liedje van de Silexkes… Vroeger was alles beter, zelfs de ijstijden. Er zijn geen seizoenen meer’.
.........
Muziek die vanop de straat mijn kamer binnendrong, maakte me wakker. De Boulevard Clemenceau gaat in kerstmodus. En raad eens? De parochie had onder de bezielende leiding van meneer pastoor een klein vrijwilligersmarktje georganiseerd, opgeluisterd met wat randanimatie, en ze waren er al vóór de elfurenmis aan begonnen.
Ik stak mijn kop onder de kraan, kleedde me aan en haalde me een verse croissant bij de bakker schuinsover. Ik stoomde een dubbele espresso (zwart, geen suiker) en ontbeet. Pom, pom, pom. Ik geef toe, het is een catchy beat, het blijft in je oor hangen. Maar laat ik de kerstmarkt maar eens bezoeken, dacht ik. Misschien gebeurt er wel iets. Een wonder of zo.
“Kerstmarkt” is een té ambitieus woord voor wat ik te zien kreeg: vier of vijf tafels op schragen met kapot speelgoed en versleten tweedehandse knuffelbeesten die te koop werden aangeboden. Sommige knuffels hadden kogelgaten in hun versleten lijven, wat me deed vermoeden dat het de oogst was die men had gewonnen aan het schietkraam op de kermis laatst en nu kwijt wilde omdat de hond erin had gebeten. De opbrengst van de markt was voor een of ander goed doel.
Meer dan twintig bezoekers telde ik niet. Het was een beetje een treurige bedoening. En met die stralende zon en de bruingeel gekruinde platanen was de kerstsfeer echt héél ver weg. Iemand had twee dwergpony’s meegebracht en daarop konden de allerkleinsten tegen betaling de straat eens op- en afrijden. Dwergpony’s worden gefokt om de kleuters van dwergen te dragen. Als ik dus zeg dat het de allerkleinsten waren die een ritje mochten maken, bedoel ik de àllerkleinsten. Kindjes die nog niet kunnen lopen en nauwelijks op eigen kracht rechtop kunnen zitten dus. De mama’s en papa’s dienden bijgevolg mee de wandeling te maken zodat zij hun paar weken oude spruit in het zadel konden houden. Zoiets vergeet een zes weken oude zuigeling voor de rest van zijn leven niet meer. Maar kom, het is voor het goede doel.
Meneer pastoor liep zenuwachtig op en af en sprak de marktkramers moed in. ‘Moed’, zei hij, ‘het iss nog vroeg. Het volk zal wel komen. Hebt vertrouwen in de geesst van kerstmiss en in den here Jezess Gristess!’. Hij deelde folders uit voor een concert in de Collégiale Saint-Martin ten voordele van een missiepost in Frans Polynesië. “De T'hofkes van Olijven brengen een drie uur durend concert met muziek van Iris DeMent (in vertaling) waarbij zij zichzelf begeleiden op banjo”, las ik. Meneer pastoor jaagt mij soms angsst aan.
De coverband die de vrijdagavonden in de boulevard opluistert, speelde muziek die ze vandaag niet meer maken. De leadgitarist geraakte een beetje in overdrive en liet zijn instrument fluiten op ZZ-Topwijze. Honky Tonk Women van The Stones kreeg aldus een geheel eigen invulling. Mijn hoop op een kerstwonder vervloog samen met de laatste riff van een mat gespeelde versie van Purple Rain en ik keerde terug naar mijn appartement op het vierde.
Pom, pom, pom… Ik vrees dat ik voor de rest van de dag met een oorwurm zit opgescheept. Had ik nu een banjo, ik begeleidde mezelf.